Ensor: schilder & schrijver of schrijvend schilder?
In 1928 bestookt auteur, uitgever en kunstcriticus André De Ridder Ensor met vragen over zijn opvattingen en inzichten. “Ik raad u aan om Les Écrits de James Ensor (1921) te herlezen,” antwoordt de kunstenaar, “waar ik mijn (artistieke) zoektocht toelicht en mijn ideeën verdedig.” Hij verwijst daarmee naar een publicatie die De Ridder zelf had uitgegeven.
Ensors literaire geschriften, ze worden al te vaak genegeerd. “Niets meer dan de tekenen van een wegebbende creativiteit,” vond Lydia Schoonbaert, eminent Ensorkenner en van 1984 tot 1995 hoofdconservator van het KMSKA.
Af en toe, vooral in zijn jonge jaren, twijfelt Ensor zelf ook aan zijn 'literaire' vaardigheden. Op hoge leeftijd noemt hij zichzelf wel eens bescheiden “een schrijver tijdens de snipperuurtjes.” Toch zal hij ook als onzekere jongeman eisen dat men zijn teksten ongewijzigd publiceert. Op latere leeftijd gaat hij met veel plezier tekeer tegen:
"Zonsverduisterde schilders, levende raadsels die immer groen lachen. / Schilderen, altijd schilderen. Nooit schrijven opperen uiterst voorzichtig de goede vingerknippende redenaars, die uiterst correct de meest ondoorgrondelijke dwaasheden brabbelen. Lang leve de onwetende en oppernaïeve schilder! (…) Salueer, salueer, lang leve de boer in de kunst verkondigen de vederlichtgelovige gansjes, en het is een feit het ontluiken van de diepbedroefde boer, ruim gebroekt, is aan de orde van de dag. Het is Vlaamse kunst en echt waar, tevergeefs sloven onze keien van de (verf)spatten zich uit. Ik, ik buig voor de grote figuren van alle tijden, gevoelige en helderziende geesten, die terzelfdertijd grote schilders, muzikanten, schrijvers, dichters en soms uitvinders en geleerden waren en geenszins vervielen."
Monoloog met verwikkelingen
Ensor schreef honderden zakelijke en vaak beknopte brieven aan familieleden, vrienden, kennissen en klanten. In 1884 maakt hij zijn literaire debuut in het avant-garde tijdschrift L’Art moderne met een min of meer fictieve theatertekst waarin hij de draak steekt met de professoren aan de Brusselse Academie voor Schone Kunsten. Die kreeg als titel: Drie weken aan de Academie. Een monoloog met verwikkelingen.
Vanaf 1896 zal Ensor meermaals korte stukken publiceren in de Brusselse anarchistisch gezinde tijdschriften Le coq rouge en La ligue artistique: libre tribune d’art et de littérature. Wat later schrijft hij af en toe iets voor kranten die in Oostende verschijnen en voor het liberale satirische magazine Pourquoi pas? André De Ridder is in 1921 verantwoordelijk voor de uitgave van een eerste selectie van 24 teksten door de Brusselse avant-garde galerie Sélection.
Het archief van het KMSKA bewaart nogal wat originele handschriften voor de uitgaven van Ensor - Origineel handschrift
Origineel handschrift
Nieuwe uitgaven van Ensors geschriften verschijnen in 1926, in 1934 en in 1944. Het archief van het KMSKA bewaart nogal wat originele handschriften voor deze uitgaven. Na het overlijden van Ensor verschijnen nog 3 Franstalige uitgaven en 1 Nederlandse vertaling – deze is bruikbaar, maar de vertaler heeft onvoldoende vrijheid genomen om recht te doen aan Ensors betekenisvolle dubbele bodems. Tot vandaag bestaat er nog steeds geen volledige uitgave van alle geschriften van de kunstenaar.
Bluffen, verbluffen, overbluffen
Naast satirische artikels schrijft Ensor ook tal van gelegenheidstoespraken. Vanaf de jaren 1890 zijn z'n knotsgekke en aanstootgevende redevoeringen berucht in de literaire kringen in Brussel. De teksten en redevoeringen van Ensor zijn zelden helder gestructureerd. Opeenstapelingen van kwalificaties, litanieën, scheldtirades, boertigheden, assonanties, alliteraties, rijmen, woordspelingen, archaïsche termen, gezochte woorden, gesubstantiveerde adjectieven en geadjectiveerde substantieven staan een goed begrip van de inhoud in de weg. Ook als schrijver houdt Ensor ervan te bluffen, te verbluffen en te overbluffen.
Vanaf de jaren 1890 waren Ensors knotsgekke en aanstootgevende redevoeringen berucht in Brussel. Foto: archief KMSKA - Knotsgek discours
Slam poetry
Ensors vriend, de dichter en criticus Emile Verhaeren, vergelijkt Ensors uiteenzettingen met een ontkurkte fles champagne en gebruikt voor zijn literair taalgebruik de term 'superlificoquentieux', wat misschien nog best als 'wonderbaarachtiglijk' kan worden vertaald.
Recent vergeleek de Ierse literatuurhistorica Claire Moran Ensors unieke literaire stijl met slam poetry. Het meest plezier beleef je aan Ensors teksten wanneer je ze luidop declameert. Toch hebben sommige teksten een plaats gekregen in bloemlezingen zoals La Belgique artistique et littéraire (1997) of Fumisteries. Naissance de l’humour moderne (2011).
Het meest plezier beleef je aan Ensors teksten wanneer je ze luidop declameert.
Joie de vivre
Het is één ding om van Ensors teksten te genieten. Zijn geschriften vormen ook een verwaarloosde maar onontbeerlijke bron om Ensors visie op de wereld, de mens en de kunst goed te begrijpen. Zo weigert hij van meet af aan om een “onwetende en oppernaïeve schilder” te zijn. Hij gelooft niet in een opperwezen of een leven na de dood – religie is hoogstens amusant. Maar hij gelooft ook niet in de weldaden van de wetenschap. In het streven naar een enkel gelukzalig moment is niet de rede maar het gevoel cruciaal. Ensors geschriften getuigen vaak van zijn 'joie de vivre'.
In 1925 brengt hij hulde aan de onderwerpen die zijn vriend Henry Cassiers in honderden illustraties uitgebeeld heeft: de woelige Noordzee, Zeeland en de knappe Zeelandse meisjes
Henry Cassies, KMSKA - In Axel
"Laten we hun bevalligheden en hun opdirkselen roemen, hun verrukkelijk vernauwde bovenkanten. Betoverende omgekeerde kelken - wijd uitlopende onderkanten van aardewerken fregatten beladen met fluwelen tulpen: rokken van antieke kunstzijde, het klepperen van gelakte en met bloemen versierde klompen, een geelkoperen muts die de gouden zon weerspiegelt, vermiljoenrode kettingschakels , turquoise ringen versierd met topaas, glinsterende sjaals met kwikzilveren spelden, zedig gedrapeerd; het kleine verborgen voorhoofd van een koppige muilezel. (…) Ze geuren naar fijn kaneel, kruidnagel en sinaasappelen, peper- en amandelkoek, gedroogde schol, kaas met anijs. (…) Dankzij jou, beste Cassiers, kent de hele wereld het mooie Nederland en zijn weiden en zijn bloemen en zijn koeien en zijn molens. (…) Daar houdt men van de natuur, men eerbiedigt de duinen, de kristalheldere kanalen , de dijken van smaragd."
Zoet land van gouden boter
In zijn kunst en in zijn geschriften stelt Ensor meermaals de zwak- en boosaardigheid van de mens aan de kaak. Hoewel hij bevriend was met socialistische politici zoals Edmond Picard, Jules Destrée en August Vermeylen, houdt hij zich in zijn geschriften 'ideologisch' op de vlakte. Maar om de "schanddaden van vivisectionisten" of de vernietiging van cultuurmonumenten en de natuur aan de kaak te stellen gaat hij voluit in de aanval.
'...onze grootse melkachtige hemels, onze regens, onze zeeën, onze Vlaamse velden waar de grauwe aarde zich onthutst verbergt onder de bladeren en de bloemen. Zoet land van gouden boter, zilveren kantwerk, zingend riet u roept ons op tot de goede strijd om onze dokken te verdedigen, waar de nu eens slanke dan weer gedrongen sloepen pronken en de door de regenboog geparelmoeriseerde vloed tooien (…) drabbige sjacheraars afkomstig uit de Lelijkrijken durven het aan om in naam van wankele vooruitgang samen te zweren om uw bronnen van eeuwige schoonheid droog te leggen (…) Brabbelende, babbelzieke ingenieurs, bleke, stommelende, stemloze, kakafonische, krakkemikkige trafikanten. Geontpupilde netvlieskrakers met uw uitgedoofde ogen, (…) uw mismaakte projecten stapelen zich op. Vraatzuchtige scheerders van onze maagdelijke plekjes. Weergaloze schenders. Misvormde botte landmeters. Ten einde raad ontmuilkorfde architecten, uw achterhaalde blokken doen ons walgen.'
James Ensor, KMSKA - Sloepen
Het uithoudingsvermogen van Isabella (met het vuile ondergoed)
"Dame kleur, mijn grote vriendin, wenkt me, jawel mevrouw, kleur is het liefje van de ware schilder, zij verklaart al mijn (artistieke) ontwikkelingen, mijn veranderende wijzen van schilderen, indertijd zei men: “Ensor verandert van stijl als van hemd”, toen heb ik (aartshertogin) Isabella, inspiratrice van onze Vlaamse meesters, benijd om haar uithoudingsvermogen. Jawel, in weerwil van de tijden, ondergaan onze moderne coloristen de invloed van het vriendinnetje van Rubens. Ik, ik geef de voorkeur aan de rozen en hun toonschaal van zuiverheid. Schilderkunst is kleur en ik stel de dode taal, de gestolde lijn, de grijze fletsheid, en de van hun frisheid beroofde tonen van de penseelapen veel minder op prijs. / Ik stel mijn kleuren samen bij helder weer, met open vizier, trotse blik, geheven hand, het palet geladen, de verftubes opengebarsten, het penseel in aanslag. / Dames slecht gezette kleuren bestrijden elkaar tot het uiterste, zoals lastige vreselijke buurvrouwen. De eindeloze oorlog tussen de twee rozen houdt aan. Juffrouw Vermiljoen gaat zwartkijken in het gelaat van mevrouw Loodwit, mevrouw Chinees Lakwerk loopt rood aan voor mijnheer Destree Blauwsel, wanneer juffrouw Bitumen uit de (olie)bron lekt ontpopt mijnheer van Cadmium zich tot een kanarie. Om een kleinigheid gaan de Groenen aangeschoten grijzen of blauwtjes oplopen. Mevrouw Engels Rood en mijnheer van Karmijn maken elkaars wezen onschadelijk."
De publicatie James Ensor, occasional modernist. Ensor’s artistic and social ideas and the interpretation of his art (2019) leert waarom Ensor het zo leuk vond om aartshertogin Isabella op te voeren. Zij weigerde naar verluidt om van ondergoed te wisselen zolang Oostende een protestants bolwerk bleef (van 1601 tot 1604). Of waarom hij naar de strijd tussen de huizen van York en Lancaster verwees die respectievelijk de witte en rode roos als symbool gebruikten. Tot slot bekent hij dat hij graag gebruik maakte van cadmiumgeel, een pigment waarvan we inmiddels weten dat het niet altijd even betrouwbaar is.